Het volgende artikel is geplaatst met toestemming/medeweten redactie van Prorun.
7 gevaren bij afvallen
Afvallen levert een aantal voordelen op. Zo ga je circa 2-3 seconden sneller lopen bij iedere kilo dat je lichter wordt. Maar zijn er dan ook risico’s aan afvallen verbonden?
Miriam van Reijen 11 mei 2021
Lopers voeren nogal eens strijd met de weegschaal. Want hoe minder overtollig gewicht je mee moet dragen, hoe minder energie het kost om hard te lopen. De vuistregel stelt dat 1 kilo gewichtsverlies een winstvoordeel oplevert van 2-3 seconden per kilometer. Maar wanneer is er sprake van een te laag gewicht en moet het streven naar verdere gewichtsafname als verontrustend worden gezien?
Minder gewicht betekent niet altijd een verbetering van de prestatie. Als er al sprake is van een te laag gewicht zal verdere gewichtsafname niet leiden tot betere prestaties. Een te laag lichaamsgewicht en een daarmee gepaard te laag vetpercentage kunnen bovendien de nodige risico’s opleveren. Vet in het lichaam geeft de organen structuur en bescherming. Bovendien worden vitamine A en D, belangrijk voor de opbouw van botten en de weerstand, opgeslagen in het vetweefsel. Bij vrouwen kan er bovendien nog een verstoring van de hormoonbalans optreden met amenorroe (uitblijven van de menstruatie) en botontkalking tot gevolg).
Atleten die streven naar een lager lichaamsgewicht zouden er dus goed aan doen te bezien of afvallen daadwerkelijk zal leiden tot snellere tijden. Een tekort aan energie dat moet worden gecreëerd om af te vallen maakt het trainen én leveren van prestaties bovendien tot een moeilijke opgave.
Angst om aan te komen en een verstoord lichaamsbeeld
Over het algemeen geven studies aan dat eetstoornissen vaker voorkomen bij topatleten dan bij controle groepen, met name bij sporten waarbij een lager gewicht belangrijk is voor de prestatie. Onderzoek in Noorwegen laat zien dat 20% van de vrouwelijke atleten en 8% van de mannelijke atleten leidt aan een eetstoornis.
De officiële (DSM-IV) richtlijn stelt dat er sprake is van een eetstoornis als de patiënt:
A) Weigert het lichaamsgewicht te handhaven op of boven een voor de leeftijd en lengte minimaal gewicht. (een gewichtsafname van meer dan 15%)
B) Angstig is om aan te komen
C) Een verstoord lichaamsbeeld heeft
D) Ten minste drie cycli geen menstruatie heeft gehad.
Obsessief of discipline?
Onderzoek heeft laten zien dat eetstoornispatiënten en sporters overeenkomsten vertonen lijken wat betreft afwijkend eetgedrag en in sommige gevallen ook de (soms obsessieve) neiging om steeds verder te gaan en lichamelijke ongemakken te accepteren. Compulsief bewegen of trainen kunnen door de buitenwereld worden opgevat als een uiting van hard werken. Het negeren van signalen van honger, moeheid en pijn kan door de atleet en haar omgeving worden bezien als een uiting van discipline.
Anorexia Athletica
Maar wanneer een atleet niet aan wil komen tot een ‘normaal’ gewicht en denkt beter te presteren met een gewicht dat lager ligt dan wenselijk is, is er dan sprake van een eetstoornis?
Het diagnosticeren van een eetstoornis bij atleten is om meerdere redenen niet eenvoudig. Een grotere spiermassa kan ervoor zorgen dat de sporter op het oog een gezond gewicht heeft terwijl het vetpercentage gevaarlijk laag zijn. Bovendien kan de inname van energie ‘normaal’ lijken. Wanneer het energieverbruik door (overmatig) sporten echter erg hoog ligt ontstaat er toch een energietekort. Het ‘normale’ gewicht en schijnbaar normale eetpatroon kan de aanwezigheid en ernst van de ziekte maskeren. Om deze problemen te onderkennen wordt er ook wel gesproken over – de nog niet officieel erkende – term Anorexia Athletica. Aangezien de term nog niet officieel erkend is worden er verschillende criteria gebruikt om deze aandoening te classificeren. Vaakgenoemde criteria zijn gewichtsverlies (meer dan 5 % onder normaal gewicht van de populatie met dezelfde leeftijd en lengte), afwezigheid van ziekte of aandoening die dit gewichtsverlies kan verklaren, de overdreven vrees om te dik te worden, obsessieve beweging en verminderde energie-inname.
Sportpsychologe Karin de Bruin onderzocht de eetproblematiek bij topsporters. Ze trachtte antwoord te vinden op de vraag waarom bepaalde sporters meer risico lopen om eetproblemen te ontwikkelen dan andere. Het al dan niet diagnosticeren van een eetstoornis lijkt vooral samen te hangen met de motivatie om te sporten en het (sport)lichaamsbeeld dat iemand van zichzelf heeft.
Sporten om af te vallen?
Uit haar studie bleek dat sportbeoefening over het algemeen een gunstige invloed heeft op iemands gezondheid; zowel lichamelijk als geestelijk. Dit geldt echter niet voor sporters die voornamelijk actief zijn om er beter uit te zien. De motivatie waarom mensen sporten is dus van grote invloed op de sportbeleving.
Meisjes tussen de 12 en 18 jaar die sporten om af te vallen zijn minder tevreden en negatiever over hun lichaam dan meisjes die sporten om een andere reden of helemaal niet aan sport doen. De sportende, ontevreden meisjes gebruiken bovendien vaker ongezonde methoden om af te vallen zoals braken, laxeermiddelen, afslankpillen en vasten.
Taak- of ego-georiënteerd
Wanneer een sporter vooral wordt gemotiveerd door de wil om te presteren wordt er nog onderscheid gemaakt in ego-oriëntatie en taak-oriëntatie. Sporters die meer ego-georiënteerd zijn beoordelen hun prestaties vooral zich te vergelijken met anderen; ze willen beter zijn dan iemand anders. Taakgerichte sporters kijken vooral naar hun persoonlijke vooruitgang en richten zich eerder op een persoonlijk record. Uit het onderzoek kwam naar voren dat sporters met een ego-oriëntatie vaker kampen met eetproblematiek dan taakgerichte sporters.
Beeld van je lichaam als sporter en je lichaam in het dagelijkse leven
Naast de motivatie om te sporten is het sportlichaamsbeeld van invloed op het al dan niet ontwikkelen van eetproblemen. De Bruin maakt in haar onderzoek onderscheid tussen het lichaamsbeeld in het dagelijkse leven en het sportlichaamsbeeld. Dit beeld is de manier waarop sporters hun vetpercentage, gewicht en lichaamsvormen beoordelen en hoe zij denken dat anderen uit de sport naar hun lichaam kijken. Topsporters bleken zichzelf anders te beoordelen in de sport dan in het dagelijks leven. Voor velen is het sportlichaamsbeeld duidelijk negatiever dan de beleving van het lichaam buiten de sport. Sporters met eetproblemen zijn vaker negatief over zowel beide belevingen van het lichaam.
Thin is going to win
Als onderdeel van haar onderzoek interviewde De Bruin zes vrouwelijke topsporters met eetproblemenen. Uit deze interviews bleek dat familie- en persoonlijkheidsfactoren de sporters kwetsbaarder hadden gemaakt. Vooral invloeden uit de sport (de noodzaak om weinig verhullende sportkleding te dragen, de druk van coaches en publieke gewichtsmetingen) waren belangrijk in de ontwikkeling van de eetproblemen. Bij tegenvallende prestaties was er veelal sprake van een verergering van de eetstoornis omdat de sporters zich sterk lieten leiden door de overtuiging: Thin is going to win.
Miriam van Reijen (1983) studeerde Ontwikkelingseconomie in Wageningen en promoveerde aan het AMC locatie Amsterdam. Na haar studie verlegde ze haar focus naar de atletiek (marathon, PB 2h41) en duatlon/triathlon met als beste prestaties een gouden medaille bij het NK duatlon (2017), een zilveren plak op het WK duatlon (2017) en een 8e plek op het EK Triathlon.